Geschiedenis van de Hallse school tot Kindcentrum
De tekst komt uit het jubileumboekje dat is uitgegeven ter gelegenheid van "275 jaar onderwijs Hall". Met dank aan het streekarchief Zutphen voor het assisteren bij het zoeken van relevante stukken.
Historie 275 jaar onderwijs in Hall 1731 – 2006
De geschiedenis van onderwijs in Hall in een notendop
In 1731 start de eerste Hallse school. Die huisvesting is overigens erbarmelijk. Het schooltje is niet meer dan een tochtig gebouwtje dat aan de zuidkant tegen de kerk is geplakt, onder het verlengde van het kerkdak. Aan de andere zijde, pal tegen de school, ligt het kerkhof. Soms spelen de kinderen tussen de zerken. Verwarming is feitelijk niet mogelijk. Een onderwijsinspecteur maakt in 1821 melding van het fijt dat de kachel vanwege het ‘sterke rooken', niet aan kan.
Predikant
Het onderwijs stelt weinig voor. Aan meesters worden in die jaren geringe eisen gesteld. Er zijn gevallen bekend van onderwijzers die zelf nauwelijks konden lezen of schrijven. Zo solliciteert aan het eind van de achttiende eeuw meester Klaas van Millingen bij de Hallse school. Als proeve van bekwaamheid moet hij ten overstaan van de plaatselijke dominee Smit enkele regels schrijven, wat verzen uit de bijbel voorlezen en een psalm zingen.
Dat de dominee de test afneemt, is niet vreemd. Predikanten willen immers dat de leerkrachten vooral hun plichten jegens de Kerk nakomen, en bemoeien zich nadrukkelijk met de aanstelling van onderwijzers. Van Millingen slaagt voor de test, maar blijkt uiteindelijk een buitengewoon slechte onderwijzer.
Een schoolopziener (een soort van inspecteur) schrijft in een rapport dat het openbaar schoolonderwijs te Hall zo slecht is dat krachtdadige maatregelen genomen dienen te worden. Hij noteert: ‘Van Millingen is voor zijnen post geheel ongeschikt en zijn ontslag zoude eene Wezenlijken weldaad voor de ingezetenen van Hall zijn'. Van Millingen wordt uiteindelijk ook ontslagen. Hij mag echter de woning, de grond en zijn traktementen voor het kosterschap behouden, een behoorlijk pensioen, zo meent de schoolopziener.
Een nieuwe leerkracht wordt aangetrokken, het is Pieter Jacobus Godijn, die later tevens benoemd wordt tot doodgraver. Deze zal aan het eind van zijn ambt ‘eervol' ontslagen worden.
Beroerd
Is het waar naar geld? De leerkrachten doen hun werk misschien beroerd: hun verdiensten zijn dat ook. Onderwijzers zijn in die tijd deels afhankelijk van de ouders, die voor het schoolgaan van het kind - al dan niet in natura - moeten betalen. Dat wordt regelmatig verzuimd. De kinderen zullen het hebben gemerkt. De toorn van de meester zal de ‘wanbetalers' veelvuldig hebben getroffen. Klaas van Millingen verdient in het jaar 1798 een schamele 134 gulden.
Daarvoor moet hij niet alleen onderwijzen, maar functioneert hij ook als koster en doodgraver. Overigens woont hij wel gratis in een woning met hof en mag hij een stukje akker-en hooiland gebruiken.
Van Millingen is geen uitzondering. Veel plattelandsonderwijzers hebben -noodzakelijkerwijs- een tweede baan, als koster, voorzanger of doodgraver. Het salaris is te weinig om van te leven en teveel om van te sterven, dat blijkt ook wel.
Voor de leerlingen is schoolgaan trouwens niet altijd mogelijk. Arme landarbeiders en kleuterboertjes hebben er vaak geen geld voor. Kinderen zijn vooral in de zomer hard nodig bij het oogsten, hooien en koeien hoeden. Zo laten overzichten van schooltjes in die tijd zien, dat het aantal leerlingen in de winter fors hoger is dan in de zomer. Klaas van Millingen telt er vijftig in de winter, dertig in de zomer.
Overgang naar de negentiende eeuw
In de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw wordt onderwijs steeds meer als noodzaak gezien. De wereld s in beweging. In de Verlichting is het besef gedaagd, dat naast het geloof ook het verstand, de ratio, nuttig is bij het doorgronden van de wereld. In Hall heeft het ‘kerkschooltje' , hoe erbarmelijk ook, bijna 100 jaar dienstgedaan. Tot 1828 om precies te zijn.
In dat jaar wordt onder het opzichterschap van de metselaar Jan Uilenbrink een nieuwe school gebouwd. Het gebouw kost al met al 950 gulden. De provincie betaalt 150 gulden, de Hallse bevolking de rest. Een kapitaal bedrag voor een gemeenschap die in het jaar 1819 uit 207 zielen bestond. Vermoedelijk hebben de rijke boeren, waarvan er in de Marke Hall-Eerbeek er toch wel flink wat zaten, een fikse duit in het zakje gedaan.
Het gebouw werd neergezet daar waar nu de Slatweg uitkomt op de Dorpsstraat, schuin tegenover het huidige gebouw van de Vossestaart, zeg maar op de plaats waar nu nog het Meester Antvelink bankje staat.
Verbetering
De nieuwe school is een verbetering. Er is meer ruimte, meubilair, verwarming, ook is vermoedelijk het onderwijs een stuk beter af, al bedraagt de totale Brummense onderwijsbegroting in 1837 maar 409 gulden.
In 1795 is namelijk de Bataafse Republiek uitgeroepen. Nederland is nu een eenheid, er ontstaat wetgeving en zo komen er ook onderwijswetten. In 1801 de eerste, lezen, schrijven, rekenen, en Nederlands worden verplichte vakken. Nieuwe wetten volgen in onder meer 1857. 1889, en 1920. Het lager onderwijs wordt stukje bij beetje verbeterd.
Aardrijkskunde, geschiedenis, kennis van de natuur, meetkunde en zingen worden in het programma opgenomen. Uiteraard worden hogere eisen gesteld aan het onderwijzend personeel. Onderwijzers moeten voorgeschreven schoolboeken gebruiken, een toelatingsexamen doen en een bewijs van goed gedrag overleggen.
De Hallse school groeit. Steeds meer ouders beseffen dat de schoolgang hun kinderen kansen biedt die zijzelf niet hadden. Een dubbeltje kan een kwartje worden, dankzij onderwijs. Op enig moment gaan 163 kinderen naar de dan veel te kleine school, verdeeld over zes klassen. Geen wonder, het gebouw is in feite een streekschool.
Tweederde van de kinderen komt bijvoorbeeld uit Eerbeek, dat door de opkomst van de papierindustrie groeit. Maar ook kinderen uit Silven, Oeken, Coldenhove en Voorstonden zijn erop aangewezen. In het midden van de negentiende eeuw beleeft de Hallse school zijn Gouden periode.
Het tij keert
Maar het tij keert. Hall blijft een boerengemeenschap. In Eerbeek daarentegen begint de papierindustrie langzaam maar zeker te domineren. Het dorp krijgt in 1852 ook een school. Oeken had zelfs een jaar eerder een schooltje geopend. Steeds meer economische functies ontstaan in Eerbeek: winkeltjes, een smidse.
Koning Willem de eerste neemt in die jaren het initiatief tot de aanleg van het Apeldoorns Kanaal. In 1858 begint de aanleg van het stuk tussen Dieren en Apeldoorn. Hall en Eerbeek, toch altijd een eenheid geweest, worden nu door een stuk infrastructuur gescheiden. Eerbekenaren voelen er steeds minder voor om hun kinderen via de slechte landwegen naar de Hallse school te sturen.
Sluiten
In het begin van de twintigste eeuw is er klaarblijkelijk discussie in Brummen. De Hallse school is zo langzamerhand uitgeleefd en voldoet niet mee aan de eisen van de tijd. Het gemeentebestuur overweegt in 1918 de school te sluiten en in Empe een nieuwe school te openen, die moet ook de Hallse scholieren bedienen.
Elf Hallse ouders schrijven een brandbrief aan de burgemeester. Ze wijzen op de grote afstand die hun kinderen moeten gaan afleggen. In de boerengemeenschap Hall zijn de wegen onverhard. 's Winters, als regen de landwegen onbegaanbaar maakt, zal het voor de kinderen zo goed als onmogelijk zijn naar school te gaan.
Het antwoord ontbreekt in de archiefstukken. Is er verder gediscussieerd over de bouw van een nieuw gebouw in Empe? We weten het niet. Het boerenbestaan zorgt voor meer problemen. In de periode globaal tussen de twee wereldoorlogen kent Nederland een zomer- en een wintertijd.
In de zomertijd moeten de kinderen een uur eerder naar school. Een schoolhoofd vraagt in een brief aan de gemeente of toch niet de oude tijd aangehouden kan worden. Boerenkinderen moeten wel een uur eerder op om tijd op school te zijn, maar kunnen vanwege het vele zomerse boerenwerk niet eerder naar bed.
Te klein
De Hallse school blijft open. Maar in 1921 roert het bestuur van het Volksonderwijs de afdeling Brummen zich. De school is veel te klein. De eerste twee leerklassen tellen 46 leerlingen, de overige vier nog eens bijna 50 leerlingen. Kinderen zitten opgepropt, sommigen noodgedwongen veel te dicht tegen de kachel. Delen van het onderwijs worden buiten gegeven als het weer het toelaat. En de drie leerkrachten hebben het zwaar.
De eerste klas telt zeven leerlingen die eigenlijk niet mee kunnen. In de tweede zitten er zelfs enkele leerlingen die drie jaar hebben gedaan over de eerste klas. Het spreekt, zo stelt het bestuur, dat het begeleiden van deze ‘achterlijken' een zware wissel op de onderwijzers trekt. Gewezen wordt op het feit dat gezien het aantal leerlingen een vierde kracht aangetrokken mag worden.
Herfstvakantie
Het moet voor de kinderen dus vaak een opluchting zijn geweest het benauwde pand te kunnen verlaten. Maar de burgemeester van Brummen vindt dat de kinderen klaarblijkelijk niet genoeg op school kunnen zitten. In1922 schrijft hij een brief aan de onderwijsinspecteur me de vraag of de herfstvakantie niet gewoon afgeschaft kan worden ‘daar is gebleken dat de kinderen in die week toch maar vervelen'.
De inspecteur ziet geen bezwaar in, maar de burgemeester heeft zich misrekend wat betreft het verzet. Het onderwijspersoneel is voor de herfstvakantie die nodig zou zijn om de kinderen een rustpauze te geven. Maar ook de oudervergadering is tegen.
Zonder de herfstvakantie moeten de kinderen 3,5 maand achtereen naar school. Ze wijzen er bovendien op dat de school toch bezwaarlijk gezien kan worden als ‘bewaarplaats'. Een conferentie met het college en alle hoofden van Brummense scholen volgt. Een poldermodelovereenkomst is het resultaat: wel een herfstvakantie maar slechts van drie dagen.
Nieuwbouw
Het gemeentebestuur besluit begin van de jaren dertig toch tot de bouw van een nieuwe Hallse school. Tegenover het bestaande oude gebouw wordt in 1923 een perceel grond aangekocht van F. Hogeweij, 3545 vierkante meter groot. Aan het eind van het decennium wordt de opdracht gegeven voor de bouw van een nieuwe school: de huidige Vossestaart.
Drie ruime lokalen, twee sanitaire blokken, een berging, een vertrek voor de docenten: exact zoals de school er nu nog uitziet. Dat wil zeggen: het vierde lokaal, tegenwoordig in gebruik als speellokaal, zal pas later worden gebouwd. Circa 25.000 gulden kost het nieuwe gebouw.
In 1929 is de opening, dan wordt ook de oude school afgebroken. Eerst ligt het in de bedoeling het sloopmateriaal te gebruiken voor de bouw van een onderwijswoning. Vermoedelijk is dat niet doorgegaan, want de woning wordt -rechts van de school in nieuwe materialen voor een bedrag van 7400 gulden gerealiseerd. Stenen van de oude school worden wel gebruikt voor de bouw van het Meester Antvelink bankje.
Tien jaar later is de school alweer te klein. De eerste twee klassen tellen samen al 50 leerlingen. Een vierde lokaal lijkt onontbeerlijk, dat komt dan ook in 1940. De bouwkosten zijn 6300 gulden. Nauwkeurig staat in de opdracht ook de inrichting beschreven: twaalf stuks Rijksmodelbanken nr 6, één bordstelling, één lessenaar, één hooge stoel, één bordtrapje en één papierbak.
Inmiddels telt de school inclusief het noodlokaal, vijf lesvertrekken. Klas vier wordt enige tijd niet gebruikt, omdat het leerlingenaantal in de jaren vijftig fors daalt. Vanaf 1965 doet het achtereenvolgens dienst als kleuterschool, klaslokaal, handenarbeidlokaal en speellokaal.
275 jaar openbaar onderwijs
En dan is het 2006 en kent Hall 275 jaar openbaar onderwijs en bestaat het schoolgebouw 75 jaar. Is dat de reden om feest te vieren? JA, vanwege de historie. Om de eenvoudige reden dat een keer in de 25 jaar best een feestje gevierd mag worden om een jubileum luister bij te zetten, omdat de Vossestaart een ontmoetingsplaats vormt voor zowel Hallenaren en zo'n belangrijke rol vervult bij vele activiteiten in het dorp.
En ook moet het jubileum gevierd worden, omdat het wellicht de laatste keer is dat het kan, want hoelang is er nog plaats voor kleine scholen als de Vossestaart, hoelang blijven ze betaalbaar? Of zal toch de gedachte winnen dat kleine kernen alleen leefbaar blijven als ze kunnen blijven beschikken over een minimum aan voorzieningen. Ook over een school dus, aangevuld mogelijk met een bibliotheek, postagentschap, kinderopvang, spreekkamer voor arts of fysiotherapeut.
Het heeft lang geduurd voordat het onderwijs in Hall was gerijpt. Zou het niet jammer zijn, als de vruchten niet meer te genieten vallen?
Door Peter Leunissen: 275 jaar onderwijs: struikelen en opstaan
Een dorp zo klein als Hall. En dan toch kunnen bogen op 275 jaar openbaar onderwijs. Dat is niet gering, want hoeveel dorpen met deze omvang kunnen dat nazeggen? Toch: enige relativering is wel op zijn plaats. Kijkend met de ogen van nu moeten we vaststellen dat het onderwijs weinig voorstelde.